Geschiedenis Kerkdriel en zijn Martinuskerk
Na de aankondiging van de lezing over de Maartenskerk van Zaltbommel van maandag 29 januari, plaatsen we een artikel over de geschiedenis van Kerkdriel en de Kerdrielse Martinuskerk.
Geschiedenis
De eerste vermelding van het dorp stamt uit het jaar 815/816 (‘Driela’). De naam bestaat uit twee woorden 'drie' en 'lo'. Het eerste deel verwijst naar de drie woonkernen (Kerkdriel, Velddriel en Hoenzadriel) of een driesprong en het tweede deel van de naam naar een loofbos op een oeverwal.
De katholieken van Kerkdriel bouwden rond 1300 een kerkgebouw aan de Teisterbandstraat (op de plaats waar nu de protestantse kerk staat). Het gebouw werd opgetrokken in de Romaanse stijl. Later verscheen er op die plaats een nieuwe gotische kerk. Deze kwam aan het einde van de zestiende eeuw, ten tijde van de Reformatie, in handen van de protestanten.
De Kerkdrielse katholieken werden in deze moeilijke periode bijgestaan door de pastoor van het Brabantse Alem en door de franciscanen, die vanuit hun klooster in Megen met hun bootjes geregeld de Maas overstaken. Pater Johannes Ooms was een van hen.
Aan het einde van de zeventiende eeuw mochten de katholieken tegen een flinke vergoeding voor de protestantse machthebbers een schuurkerk bouwen. Deze kwam in een bijgebouw van het huis Leijenstein aan de huidige Leijensteinstraat. De familie Cocq van Delwijnen, de eigenaars van dit herenhuis, maakte dit mogelijk. In de Franse Tijd werden alle godsdiensten voor de wet gelijk gesteld. De Kerkdrielse katholieken zochten en vonden daarop mogelijkheden om een eigen kerkgebouw te vestigen. De ingenieurs van het ministerie van Waterstaat ontwierpen een kerkmodel dat op vele plaatsen werd toegepast. Zodoende kwam er ook in Kerkdriel in 1829 een zogenaamde Waterstaatskerk. In 1905 werd deze kerk vergroot. Het geheel werd voorzien van een 56 meter hoge toren, die de naam ‘Zwijsen-toren’ kreeg. De Kerkdrielse gemeenschap eerde zo de uit haar eigen plaats afkomstige en door eenieder gewaardeerde achttiende eeuwse bisschop van ’s-Hertogenbosch.
Op het einde van de Tweede Wereldoorlog kreeg een zogenaamd ‘Sprengcommando’ vanuit Zaltbommel opdracht om alle nog overeind staande kerktorens in de Bommelerwaard neer te halen. Zodoende werd op 23 april 1945 ook de toren van de Kerkdrielse kerk opgeblazen. Na de terugkeer van evacuatie werd het kerkgebouw door het kerkbestuur ingericht als noodkerk. Dit kreeg de welluidende naam ‘Het Witte Huis’.
Rond 1950 kregen de kerkbesturen eindelijk de mogelijkheden om hun verwoeste bedehuizen te laten herrijzen. Na een flinke voorbereidingsperiode waarin onderhandeld moest worden met architecten, aannemers en vooral langzaam draaiende overheidsinstanties kon op 31 mei 1955 eindelijk de nieuwe kerk worden ingewijd.
Bron: Regionaal Archief Rivierenland
Leestip
Wie geïnteresseerd is in de geschiedenis van de Bommelerwaard algemeen en Kerkdriel met zijn Martinuskerk in het bijzonder, zou het boek ‘Over profeten, wijze en dwaze maagden en de middeleeuwse mens’ eens moeten lezen. De subtitel luidt ‘Een studie naar de verdwenen kerk van Kerkdriel en haar bouwsculptuur’. Het boek dat is uitgegeven door uitgeverij ‘W Books’ is geschreven door Elizabeth den Hartog.