Piëta in de gedachteniskapel
Martinuskerk aan de Oliestraat in Zaltbommel
In de Gedachteniskapel van de Martinuskerk staat een opvallend beeldhouwwerkje verbeeldend de bewening van Christus. Het staat veilig in een mooi vitrinekastje van hout en glas.
Inleiding
Van de vijftiende-eeuwse Noord-Nederlandse beeldhouwkunst in hout is tijdens de beeldenstorm veel vernietigd. Maar ook in de eeuwen die daarop volgden is menig houten beeld door verwaarlozing verloren gegaan als gevolg van gebrek aan waardering voor dergelijke oude kunstwerken. In ons land verdwenen, op enkele uitzonderingen na, de grote rijk gesneden altaarretabels, die zich achter en boven op het altaar bevonden. Van het rijke laatmiddeleeuwse kerkinterieur zijn in het bijzonder verschillende koorbanken met hun rijke versiering bewaard gebleven. Bewaard bleven ook een tamelijk groot aantal losse beelden en beeldengroepen. Echter, door ondeskundige restauratieve ingrepen zijn in de negentiende en twintigste eeuw veel van deze beelden onherkenbaar veranderd, en daarmee ook de artistieke kwaliteiten die deze beelden van zichzelf nog bezaten.
Dergelijke losse beelden en beeldengroepen zijn voor een groot gedeelte ondergebracht in musea, gedeeltelijk bevinden zij zich nog in de kerkgebouwen. Zij zijn soms afkomstig van grote altaarretabels waarvan zij een onderdeel hebben uitgemaakt. Soms gaat het om losse op zich zelf staande werken die een plaats hadden in het kerkinterieur, waaronder beelden van Maria, andere heiligen, kruisbeelden en zogenaamde ‘Andachtsbilder’, zoals het beeld van Christus als Man van Smarten en de Piëta, ook Nood Gods genoemd.
De voorstelling van de Piëta, de treurende moeder Maria met het lichaam van haar dode zoon, komt voor het eerst op in de Late Middeleeuwen, als vrucht van het mystieke denken. Het is waarschijnlijk Albertus Magnus (Albert de Groot, 1193-1280) geweest die als eerste, in een van zijn hymnen, Maria heeft toegesproken als ‘Mater Pietatis’. De oudste Piëta’s ontstaan in de Rijnstreek in de loop van de veertiende eeuw. Er zijn een zevental typen te onderscheiden naar gelang het dode lichaam van Christus meer horizontaal op de schoot van Maria is weergegeven dan wel meer diagonaal en dit dan in een hoekige of juist meer vloeiende lijn. Ook kan Christus meer als kind dan als volwassene worden weergegeven. Het dode lichaam kan op de grond vóór Maria zijn gesitueerd. In de vroegste voorbeelden overheerst het type van het horizontaal geplaatste lichaam en de hoekige diagonale voorstelling. In de loop van de vijftiende eeuw komt het type op waar meer nadruk ligt op de innerlijke bewogenheid van Maria. Zij wordt dan niet langer als statig en in zich zelf gekeerd weergegeven, maar meer vol warme menselijkheid. De figuren zijn dan niet meer hoekig en strak, maar tamelijk vrij en los van houding. In de loop van de zestiende eeuw komt het type op met het op de grond vóór Maria liggende lichaam van Christus.
In de R.K. Sint-Martinuskerk aan de Oliestraat te Zaltbommel bevindt zich een beeldje van de Piëta, dat is geplaatst in de kapel die is toegewijd aan de ‘Eenheid der Christenen’.
Het Piëta-groepje in Zaltbommel
Het houten groepje (h. 23 cm., b. 20 cm., d. 3 tot 7 cm.) bestaat uit drie, oorspronkelijk vier figuren. We zien een zittende Maria met het dode lichaam van Christus op haar schoot. Haar linkerknie is naar voren gericht waarbij haar linkervoet zichtbaar is onder haar bovenkleed. Maria kijkt neer op haar zoon en ondersteunt met haar rechterhand zijn hoofd, terwijl zij met haar linkerhand de linkerarm van Christus omhoog houdt. Het bovenlichaam van Christus is naar voren gericht en het onderlichaam, bedekt met een kleine lendendoek, hangt met beide benen vanaf Maria’s schoot naar beneden, waarbij het linker onderbeen is teruggetrokken. De rechterarm van Christus hangt levenloos tussen de rokplooien van Maria naar beneden.
Rechts naast hen zien we een staande vrouwenfiguur die neerkijkt op het lichaam van Christus. Haar linkerhand is in een acclamatiehouding opgericht, terwijl haar rechterhand haar bovenkleed voor haar middel omhoog houdt. Links van Maria zien we nog het ondergedeelte van een figuur, waarvan niet meer is uit te maken of het om een vrouwen- dan wel mannenfiguur gaat.
De voorstelling betreft niet een zuivere Piëta, waarbij alleen Maria met het dode lichaam van haar zoon wordt afgebeeld, maar meer de scène na de kruisafname, waarbij Maria met haar dode zoon wordt omgeven door omstanders. Dergelijke scènevoorstellingen komen vooral voor in Passieretabels en dit groepje moet wel, gezien ook de geringere afmetingen, uit een dergelijk retabel afkomstig zijn. De gelaatsuitdrukking van de figuren en hun betrokkenheid op elkaar is als ‘intens’ te omschrijven. Wie de twee bijfiguren voorstellen is moeilijk vast te stellen. Gebruikelijk gaat het om Johannes en Maria Magdalena. De vrouwenfiguur aan de linkerzijde stelt echter een oudere vrouw voor met hoofdbedekking, terwijl Maria Magdalena meestal als een jongere vrouw wordt weergegeven en bovendien meestal bij de voeten van Christus is geplaatst. Van de linkerfiguur is teveel verdwenen om met zekerheid vast te stellen of het hier om een mannenfiguur gaat.
Gezien de intense, zeer menselijke uitdrukking van de afgebeelde figuren en hun betrokkenheid op elkaar ligt een datering in de tweede helft van de vijftiende eeuw of in het begin van de zestiende voor de hand.
Zo te zien is de oorspronkelijke polychromie voor een groot gedeelte bewaard gebleven. Maria is gekleed in een blauwe mantel die ook haar hoofd bedekt en over haar schoot is gedrapeerd. Hij is voorzien van een gouden bies die vooral zichtbaar is bij haar hoofd en hals. Daaronder draagt zij een rood onderkleed, te zien bij haar borst (onder een grijze kindoek) en bij haar rechterbeen.
Het bovengewaad van de rechterfiguur, dat ook haar hoofd bedekt, is blauw-groen van kleur en het ondergewaad oranje-bruin aan de bovenzijde en rood bij de onderbenen, wat lijkt te wijzen op een latere overschildering van een van deze twee polychromievelden. Het zichtbare onderkleed van de linkerfiguur heeft een lichtrode kleur. Het grondje waarop de figuren zijn geplaatst toont nog sporen van groen.
De beschadigingen aan het beeldengroepje betreffen, naast het niet meer aanwezig zijn van de bovenhelft van de linkerfiguur, vooral het linker ondergedeelte, waar stukjes van het grondje en de rechtervoet van Christus verloren zijn gegaan. De polychromie vertoont verschillende hiaten en komt nogal vlekkerig over.
Eerdere beschrijvingen
In een krantenverslag in De Bommelerwaard van 15 januari 1963 is te lezen hoe het beeldengroepje in de kerk aan de Oliestraat terecht is gekomen. We lezen daar: “Ter gelegenheid van de feesten rond het 800-jarige bestaan en het 300-jarig verblijfsjubileum van de Franciscanen in onze stad, is door de heer M.Th. Güppertz een kostbare beeldengroep als feestgave aan de St.-Martinusparochie aangeboden. De officiële beschrijving van dit beeldje luidt: ‘Piëta. De H. Maagd bijgestaan door een heilige vrouw, beweent den dooden Christus. Noord-Nederlandsch werk uit ongeveer 1500 met oorspronkelijke polychromie. Afkomstig uit de St.-Maartenskerk te Zaltbommel’.
Rond 1470 werd dit beeldengroepje geplaatst in de oude, toen nog katholieke St.-Maartenskerk. In de woelige tijden rond de beeldenstorm werd het uit de kerk verwijderd en het is niet uitgesloten dat het tezamen met het bekende Mariabeeld uit de St.-Janskerk in Den Bosch, werd overgebracht naar Brussel, waar het verbleef tot rustiger dagen waren aangebroken. Vele jaren geleden werd het kostbare kleinood gevonden door de heer Güppertz, die zijn hele leven allerlei antieke stukken, vooral met betrekking tot de historie van onze stad, heeft verzameld, tezamen met zijn broer, wijlen de heer Anton Güppertz. Toen de heer Güppertz het beeldje liet zien aan de bekende Dr. Bouvie, de directeur van het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, was deze onmiddellijk enthousiast. Hij vond het een ‘zeldzaam mooi en kostbaar groepje’. ‘Reeds lang tijd liepen mijn broer en ik rond met het plan het beeldje aan de kerk te schenken en het te plaatsen in een daartoe in te richten kapel’ zo vertelde ons de heer Güppertz. ‘Wij waren nl. de mening toegedaan dat dit beeldje in Zaltbommel behoorde te blijven, echter niet als museumstuk’.
De hele historie die aan deze Piëta verbonden is, haar ouderdom, haar afkomst e.d. heeft de parochieraad doen besluiten dat het fraaie groepje, dat nog de oorspronkelijke kleuren vertoont, geplaatst zal worden in een kapel, welke zal worden toegewijd aan de ‘Eenheid der Christenen’. Gezamenlijk hebben de parochianen een bedrag bij elkaar gebracht om deze kapel voor de Eenheid in te richten.”
Hierbij kan het volgende worden aangetekend.
Het 800-jarig bestaan van de parochie is niet met zekerheid vast te stellen, daarom spreekt men liever van ‘Acht eeuwen katholicisme’ in de Bommelerwaard, ervan uitgaande dat er in het begin van de dertiende eeuw een parochiekerk stond in Zaltbommel.
Voor de veronderstelling dat het groepje uit de oude Sint-Maartenskerk afkomstig is, zijn geen echt harde bewijzen te vinden.
Op 17 september 1629 veroverden de Staatse troepen Den Bosch en bracht Jonkvrouw Anna van Hambroek het Bossche Mariabeeld via Antwerpen naar Brussel. In Zaltbommel zelf werd de Reformatie ingevoerd vanaf 1566 met korte onderbrekingen in 1568-1572 en 1672-1673.
Het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht is tegenwoordig overgegaan in Museum Het Catharijneconvent.
De kapel werd op zondagmiddag 15 december 1963 ingewijd door Mgr. J.W.M. Bluyssen, de toenmalige bisschopcoadjutor van het bisdom ’s-Hertogenbosch, geassisteerd door pastoor Retèl, kapelaan Bult en pater Amantius van Wordragen. Dominee Rinkema, de Interkerkelijke Jeugdraad en vele parochianen woonden de plechtigheid bij.
Bij de overdracht van de Piëta aan het kerkbestuur van de H. Martinus werden door M.Th. Güppertz in een schriftelijke verklaring, gedateerd 11 december 1963, de volgende voorwaarden vastgelegd: “Mijne Heren, Hierbij deel ik U mede aan uw parochiekerk te schenken een midden 16de eeuws Piëtagroepje ter plaatsing in een kapel in uw parochiekerk. Aan deze schenking zou ik de volgende voorwaarden willen verbinden: Er mag aan het beeldhouwwerkje niets veranderd noch gerestaureerd worden, tenzij met medeweten en toestemming van de directeur van het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, onder wiens toezicht dit groepje blijvend zal staan. Wanneer deze voorwaarden niet in acht worden genomen zal het eigendomsrecht van het stuk overgaan op het Aartsbisschoppelijk Museum.”
In 1973 is het groepje opnieuw beschreven in het officiële Inventarisatierapport van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland (SKKN) te Utrecht. Daar lezen we: “Beeldengroep; bewening van Christus; h. 23 – b. 20 cm.; gepolychromeerd; hout; XVIA; Maria zittend met het dode lichaam van Christus op haar schoot; aan de linkerzijde staat een vrouwenfiguur; oorspronkelijk nog een vierde figuur; deze is afgebroken en verdwenen. Polychromie op veel plaatsen beschadigt, ook beschadigingen aan het beeldhouwwerk. Het beeld heet afkomstig uit de oude Martinuskerk te Zaltbommel. Gedateerd 1500-1550.” De inventarisator tekent hierbij nog aan: “uit de oude Begijnhofkapel?”. Deze kapel behoorde toe aan het kapittel van de Sint-Maartenskerk en bevond zich ten westen van de kerk. Deze opvatting lijkt gebaseerd op het feit dat het vooral begijnhoven waren waar de voorstelling van de Piëta in groot aanzien stond. Maar ook voor deze herkomst zijn geen harde bewijzen te vinden.
In de nieuwe en bijgewerkte versie van het Inventarisatierapport, uit 1995, wordt naast de beschadigingen aan zowel de polychromie als het beeldhouwwerk nog gewezen op het feit dat het groepje waarschijnlijk onderdeel is geweest van een groter geheel, b.v. een altaarretabel.
Een Piëta is geen beeld of beeldengroep zoals andere beelden. Een Piëta moet men beleven!
Men moet de tijd nemen om de voorstelling te bekijken, te ervaren en op je in te laten werken.
De volgende woorden, begrippen, ervaringen komen hierbij naar voren o.a. erbarmen, mededogen, medelijden, compassie, deernis, medelijdend deelnemen aan.
Wilt u de piëta bekijken dan is daarvoor gelegenheid op zaterdagmiddag. Tussen 13.00 uur en 14.30 uur is de kerk vaak open als stiltecentrum.
Martien van Iersel
_____________________________
Literatuur en bronnen
- ‘De Piëta’s te Blaricum en te Eemnes’, Mededelingen van het Museum voor het Gooi en
Omstreken, 1942 - ‘Jubilerende Parochie krijgt kostbaar beeld’, De Bommelerwaard 21ste jaargang no. 5 dinsdag 15 maart 1963.
- Mr. F.J. van Lanschot, … Heemschutserie 1950
- ‘Kapel Eenheid der Christenen geopend’, De Bommelerwaard 21ste jaargang no. 100 dinsdag 17-12-1963.
- ‘Overdracht Piëta’, SAB 22/261
- J.H. Emminghaus, ‘Vesperbild’, in: Engelbert Kirschbaum, Lexikon de Christlichen
Ikonographie, Freiburg Im Breisgau etc. 1972, Band IV, 450-456 - Inventarisatie Sint-Martinuskerk Oliestraat Zaltbommel, SKKN Utrecht 1973 (herziene
inventarisatie 1995; beide aanwezig bij de SKKN, Mariahoek 16-17 te Utrecht). - H.C. Kesseler, ‘Inventarisatie van het archief van de pastoor van de H. Martinus te
Zaltbommel’, SAB, Bk. 678/6 - J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, Bussum 1974, 142-144 (nr. 363)
- Joanna E. Ziegler, Sculpture of compassion: the pieta and the beguines in the southern Low
Countries, Brussel / Rome 1992 - Bisdom ’s-Hertogenbosch via zuster Regina Mattens o.p.
- Mondelinge en schriftelijke informatie door H.A. Tummers, kunsthistoricus aan de universiteit van Nijmegen met als specialiteit laat middeleeuwse houtsculpturen.